De Chinese winkeliersgemeenschap is al decennialang een stille kracht binnen de Surinaamse economie. Met winkels in achterstandswijken, afgelegen gebieden en op onmogelijke tijdstippen, zijn zij de ruggengraat van distributie en voedselzekerheid. Toch lijkt deze onmisbare groep ondernemers structureel ondergewaardeerd én onbeschermd.
De winkeliers vragen niet veel: geen subsidies, geen steunprogramma’s, geen handophouden. Maar wat ze terugkrijgen, is hard: berovingen, discriminatie, geweld. Tijdens eerdere onlusten zoals in Papatam en de rellen van 17 februari werden er plechtige beloftes gedaan over compensatie. Die hulp bleef uit of bleek symbolisch. Nu, in 2025, richt de gemeenschap zich met één duidelijke boodschap tot de overheid: houd ons veilig.
De frustratie groeit, zeker na de controversiële uitspraak van een kortstondige minister van Justitie en Politie die, in reactie op het toenemende geweld, stelde: “Fu sut deng trowé”. Hoewel die woorden officieel nooit beleid zijn geworden, lijkt de praktijk in toenemende mate op ‘eigen richting’.
Op sociale media circuleren steeds vaker beelden van gewapende winkeliers die zich verdedigen tegen criminelen. Sommigen slaan winkeldieven neer, anderen grijpen naar wapens achter de toonbank. Hoewel deze acties de wet mogelijk overschrijden, komen ze voort uit een gevoel van wanhoop en verlatenheid.
De Chinese gemeenschap is niet op zoek naar confrontatie, maar naar rechtvaardigheid en veiligheid. In een land waar instituties tekortschieten, kiezen sommigen voor zelfbescherming. Maar een samenleving waarin ondernemers zich bewapenen, is er één waarin het gezag het laat afweten.